Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. De horeca kent vele verlokkingen. Aan welke van de 7 hoofdzonden maken wij ons schuldig? Deze keer in de biechtstoel: Joël Broekaert, restaurantcriticus, culinair columnist en voedseljournalist. “Ik maak me er oprecht druk over dat de tonijn uitsterft en koks deze gewoon blijven bereiden.”
Gulzigheid
“Schuldig! Daar hoef ik niet omheen te draaien. Ik zit dan ook in de goede business: restaurantcriticus zijn is een geweldig excuus. ‘Ik moet een beetje op de hoogte blijven', 'dat had ik ook nog niet geproefd' en 'doe dat uitgebreide menu maar, ik moet toch een referentiekader hebben'. Zo houd ik mezelf vaak en graag voor de gek. Toch is gulzigheid ook wel echt een zonde: als er een zak chips staat, ben ik hebberig. Ook als ik snoep schep voor in de bioscoop - maar dat doe ik gelukkig zelden. Of ergens een wijntje bij, glaasje bourbon, doe maar. Als je er achteraf achter komt dat je het beter niet had kunnen doen, ben je gulzig geweest. En dat gebeurt dus best vaak.”
Luiheid
“Met minimaal 3 deadlines per week, zit lui zijn er simpelweg niet zo vaak in. Wie zijn eigen baas is, is nooit vrij. Zeker niet als je een beroep hebt dat zich ook in de avonden en weekenden afspeelt. Maar goed, ik klaag zeker niet. Want als ik een keer een avondje vrij ben, ga ik alsnog het liefst lekker uit eten. En zit er een dag tussen waarop ik echt lui ben, dan ben ik een varken. Dan kom ik mijn bed alleen uit om open te doen voor de pizzabezorger, om de pizza vervolgens onmiddellijk weer in bed op te eten.”
Woede
“Ja, dat is soms wel een puntje. Al gaat het niet om agressie of zo, ik maak geen ruzie met mensen op straat. Wel kan ik me soms mateloos ergeren aan mensen in het verkeer of aan aso's die rotzooi op straat flikkeren. Maar goed, je verandert zulke personen toch niet. Het is vooral slecht voor m’n eigen gezondheid, dus ik probeer dat soort dingen een beetje van me af te laten glijden. Waar ik me wel oprecht druk over kan maken, is dat de tonijn uitsterft en dat mensen dat gewoon blijven eten. Als ik zo'n enorme tonijnfilet zie liggen bij de visboer, kan ik daar echt misselijk van worden. Nog erger: koks die er gewoon mee blijven koken. Je hebt een voorbeeldfunctie. Als je zo goed kunt koken, maak dan iets anders lekkers.”
IJdelheid
“Ik hou van aandacht, van opvallen, en ben dus ijdel. Niet dat ik daar trots op ben, maar het kan geen kwaad om er eerlijk over te zijn. Een paar keer per jaar sta ik in een panter-legging, met cowboylaarzen en getoupeerd haar op het podium als zanger van mijn band Amæzing Snäke. Dan doen we hardrock-karaoke: wij studeren foute ’80-rockliedjes in, het publiek mag op het podium karaoke komen zingen met een liveband. Ik ben er dan ter begeleiding of om in te vallen. Maar ik sta natuurlijk het liefste zelf voor de windmachine.”
Lust
“Ik beschouw lust niet als een zonde, dat vind ik nogal calvinistisch. Zolang iets geen obsessie is, lijkt de eigenschap me juist heel gezond. 'Lust ik niet', dat is wél een zonde. Natuurlijk zijn er dingen die ik minder graag eet, zoals stamppot. Dat vind ik over het algemeen nogal een ongeïnspireerde pot nat. Ik hou alleen van aardappelpuree als er net zo veel boter en room als aardappel in zit. Maar ik zal nooit zeggen dat ik het niet lust als iemand het op tafel zet. Er is eigenlijk maar één smaakcombinatie die ik echt smerig vind: After Eight. Bah.”
Jaloezie
“Ik ben niet zozeer jaloers op andermans bezittingen, hoewel ik soms weleens denk: ik wou dat ik het zo breed kon laten hangen. Mooie kleren, daar zou ik best veel geld aan uit willen geven - toch weer die ijdelheid. Meer dan van jaloezie heb ik echter last van FOMO: fear of missing out. Als ik achteraf hoor dat er ergens een feestje was waar ik niets van wist, moet ik altijd even slikken.”
Hebzucht
“Ik hoef niet zo nodig een dure auto of de nieuwste telefoon. Wel ben ik van nature een beetje een zogeheten hoarder. Bij alles denk ik: dat zou best nog weleens van pas kunnen komen. Dus haal ik ook een hele hoop troep in huis. Het punt is: de kans dat ik iets niet meer gebruik, is vaak vele malen groter. Ik probeer dus niet meer alles in huis te hebben en halen. Met boeken lukt dat echter nog niet echt. Als ik op een rommelmarkt een magnetronkookboek uit 1987 zie liggen, denk ik: mooi tijdsdocument, kan ik vast een keer gebruiken voor een stuk. Gaat nooit gebeuren.”







